PADVINDSTERS

 

 

 

De oorsprong

 

Nadat in 1910 de eerste Padvindersgroepen ontstonden duurde het niet lang totdat ook meisjes het padvindersspel wilden spelen. Er ontstonden dan ook vrij snel overal groepen Meisjespadvinders, Padverkensters, Meisjesgezellen enz. Verschillende groepen waren aanvankelijk aan gesloten bij de Nederlandsche Padvinders Organisatie (N.P.O.). De Nederlandsche Padvinders (N.P.V.), die in 1915 ontstond en waarin de N.P.O. opging, nam geen meisjes groepen aan. Door toedoen van de plaatselijke verenigingen in Amsterdam, Rotterdam en Leiden kwam men op 31 januari 1916 tot de oprichting van het ‘Nederlandsch Meisjes Gilde’ (N.M.G.) De naam werd in 1933 veranderd in ‘Nederlandsch Padvindsters Gilde’ (N.P.G).

 

 

Het spel

 

Meisjes van 11 t/m 17 jaar speelden het ‘Padvindstersspel’, op basis van ‘Het spel van Verkennen’, aangepast aan de specifieke eigenschappen van meisjes. Twee tot vier groepjes van 6 tot 8 meisjes (rondes) vormden samen een ‘vendel’. De rondes werden geleid door een, door de ronde gekozen, rondeleidster en een assistent-rondeleidster. De rondes kozen zelf een naam, meestal een planten- of bloemennaam. Het spel werd gespeeld per ronde of met het gehele vendel. Desgewenst konden de padvindsters onderverdeeld worden in Junioren en Senioren.

 

 

Wanneer een aspirant-padvindster regelmatig gedurende twee maanden de opkomsten had bezocht en aan de nieuwelingeisen had voldaan, kon zij geïnstalleerd worden en mocht zij het uniform dragen. Eén van de eisen was het knopen van het fluitkoord.

Installatie insigne

 

Na de installatie kon zij gaan werken voor het 3e-, 2e-en 1e klas insigne. Nadat zij had voldaan aan de daaraan verbonden eisen mocht zij respectievelijk één, twee of drie gilde blauwe bandjes horizontaal boven rechter de borstzak dragen.

 

In 1947 verdwenen de 3e klasse eisen, deze werden verwerkt in de installatie-eisen. Na installatie was de aspirant-padvindster automatisch padvindster 3e klasse. Ook het gildeblauwe bandje verdween bij 3e klasse. De 2e klasse en 1e klasse padvindster kreeg toen één of twee bandjes.

 

 

 

Er werd niet meer met de klassenkaarten gewerkt. In de plaats daarvan kwamen vier tochten: 1:de Groene Tocht (langs de vrije weg), 2: de Bruine Tocht (naar het kamp), 3: de Blauwe Tocht (de ontdekkingstocht) en 4:de Rode Tocht (om het kampvuur). In deze tochten waren de oude klasse eisen verwerkt. Na de installatie begon de padvindster aan de Groene tocht. Wanneer zij daarmee bezig was droeg zij aan de schouder twee groene linten. Als zij halverwege de aan de tocht verbonden eisen was kreeg zij een viltje op de uiteinden van één van de linten. Als de gehele tocht was afgelegd kreeg zij ook een viltje op het andere lint en kon zij aan de volgende tocht beginnen. De linten in de kleur van die tocht werden op de linten van vorige tocht gedragen. Dit ging zo door totdat alle tochten afgelegd waren. Deze proef bleek niet aan te slaan, zodat men weer verder ging met het oude klasse systeem.

 

Voor de Seniorpadvindsters kwam er in 1967 een nieuwe invulling van het spel van verkennen en in 1968 een nieuw padvindstersspel voor Juniorpadvindsters.

 

Een Seniorvendel kende geen rondes, maar werd bestuurd door een vendelraad. De padvindsters kozen zelf uit hun midden drie tot hooguit vijf padvindsters waaronder een voorzitter, een secretaris en een penningmeester. De taken van de vendelraad waren o.a. :

het verzamelen en uitwerken van ideeën, het maken van een driemaandelijks programma en het maken van een taakverdeling voor het uitwerken van de programma’s. Er werd gewerkt met interessegroepen die bestonden uit tenminste vier padvindsters die het zelfde interesse-gebied hadden gekozen. In overleg met de vendelraad en de leidster kon bekeken worden wanneer en waar dit in het programma kon worden ingepast. Zij konden kiezen uit vijf interessegebieden:

 

 

1. Scheppend bezig zijn

3. Over de grenzen

5. Uit en thuis         

Blauw

Rood

Geel  

 

2. Kijk in eigen land

4. Naar buiten

 

Oranje

Groen

 

 

 

 

Wanneer zij bezig waren met de interesse droegen de padvindsters een lint van de betreffende interesse aan de rechter schouder. Tevens was het mogelijk, maar niet verplicht, om de periode af te ronden met een insigne dat in betrekking stond met de interesse. Voor de senioren was er een handboek in ringband uitvoering met wetenswaardigheden, suggesties en ideeën en ter begeleiding van het spel waren er voor de leiding twee spelmappen.

 

Na de installatie tot juniorpadvindster werd er vanaf 1968 niet meer gewerkt met het klasse systeem, maar gingen de padvindsters op reis met de Juniorexpres. De reis werd afgelegd aan de hand aan een kaart die verdeeld was in acht onbekende streken.

 

 

1. Scheppend bezig zijn

3. Kijk ver

5. Sport en spel         

7. Kijk buiten  

 

2. Over de grenzen

4. Kijk om je heen

6. Weet je weetje

8. De anderen

 

 

Iedere streek had vijf haltes. Tijdens de reis werd werden alle streken bezocht en werd er in iedere streek bij één van de vijf haltes gestopt. Bij deze halte moest een opdracht worden vervuld.. Nadat in alle acht streken een halte was aangedaan had de padvindster de route afgelegd en kreeg zij het insigne, een pijltje met een tent op een rode ondergrond. Vervolgens kon zij aan de volgende route beginnen waarbij zij in iedere streek weer een nieuwe halte moest bezoeken.                                                       

Op deze manier konden vier routes worden afgelegd, de gele (1e), de groene (2e), de blauwe (3e) en de witte (4e) route. De kleur van het tentje geeft de route weer.

 

gele route

 

 

Ook de Juniorpadvindsters kregen ook als spelmap een eigen handboek waar ze alles over de juniorexpres en de routes konden vinden. Ook de vakinsignes en de juniorkoorden werden daar in beschreven. Voor leiding waren er twee spelmappen met ideeën en voorbeelden voor begeleiding van het Juniorprogramma.

Het blad voor de padvindsters was “De Padvindster”, dat iedere maand verscheen.

 

 

 

Wet en belofte

 

De Padvinderswet

 

 

  1. Wees veel voor thuis
  2. Wees oprecht en trouw
  3. Wees hulpvaardig voor mensch en dier
  4. Gehoorzaam zonder morren
  5. Spreek en denk van niemand kwaad
  6. Draag teleursteling met opgewektheid
  7. Heb geen minachting voor eenig soort werk
  8. Draag zorg voor je gezondheid

 

In 1936 kreeg de padvindsterswet, net als bij de jongens, tien artikelen en luidde als volgt:

 

1.      Een Padvindster is eerlijk

2.      Een Padvindster is trouw.

3.      Een Padvindster is hulpvaardig.

4.      Een Padvinder is vriendelijk voor iedern en een zuster voor alle andere Padvindsters.

5.      Een Padvindster is beleefd en voorkomend.

6.      Een Padvindster is goed voor plant en dier.

7.      Een Padvindster weet te gehoorzamen.

8.      Een Padvindster draagt teleurstelling met opgewektheid.

9.      Een Padvindster is spaarzaam.

10. Een Padvindster is rein in gedachten in woord en daad.

 

De Padvindersbelofte

 

 

 

Ik zal ernstig trachten:

1.      Een goed padvindster te zijn,

 of

 Mijn plicht te doen tegenover God en mijn land,

2.      Iedereen te helpen waar ik kan,

3.      De gildewet te gehoorzamen.

 

 

In 1947 werd de belofte gewijzigd in:

 

 

Ik zal ernstig trachten:

1.      God en mijn land te dienen,

   of

   Een goed padvindster te zijn,

2.      Iedereen te helpen waar ik kan,

3.      De Padvindsterswet na te leven.

 

 

 

Het motto van de Padvindsters was Wees Bereid.

 

Uniform

 

 

Het uniform van de padvindsters bestond uit een donkerblauwe jurk met epauletten, zwarte kousen, zwarte schoenen, een wit, zelf geknoopt, fluitkoord een donkerbruine leren riem met musketton haken en een donkerblauwe vilten hoed met brede rand.

 

De hoed werd in 1947 vervangen door een donkerblauwe muts, met daarop een speciaal muts-insigne.

 

 

 

Op het uniform werd een als stropdas geknoopte driehoekige gildeblauwe das gedragen. Onder het uniform werd donkerblauwe of zwarte onderkleding gedragen. Een geïnstalleerd padvindster droeg op de linker bovenarm het installatie-insigne en op de das, 6 cm onder de knoop, de gildespeld. De acht punten van de ster verwijzen naar de acht punten van de wet. Toen in 1936 de wet van acht naar tien artikelen ging kreeg het gildeteken een tien-puntige ster. Tegen de schoudernaad van de linkermouw werd het afdelings- en het groepsnaambandje gedragen.

 

 

Het ronde-embleem, afgebeeld op een rond donkerblauw lapje van 4½ cm, werd boven de linker borstzak gedragen. De rondeleidster droeg om de rechter bovenarm een oranje- en de assistente een blauw bandje. Overgevlogen kabouters bleven tijdens hun proeftijd bij de padvindsters het kabouteruniform met de overvlieg-vleugel, die zij bij het overvliegen kregen, dragen. Na de installatie tot padvindster mocht zij de vleugel boven de rechter borstzak blijven dragen, als            teken dat zij kabouter was geweest.                   

 

 

Klaproos

Overvlieg-vleugel

 

 

In 1956 werd het uniform gemoderniseerd, en bestond uit een donker-blauwe zesbaans rok,een gildeblauwe blouse met korte mouwen, een driekante donkerblauwe das, een wit zelf geknoopt fluitkoord met fluit, donkerblauwe muts, donkerblauwe sokken, donkerblauwe of zwarte onderkleding.

Van 15 oktober tot 15 april mochten een donkerblauwe trui, een donkerblauwe lange broek en donkerblauwe kniekousen gedragen worden. Het installatie-insigne op de linkermouw verdween. Daarvoor in de plaats kwam als installatie-insigne de gildespeld die op de knoop van de das gedragen werd. Later werd deze gewoon als dasring gedragen

 

Vakinsignes en koorden

 

 

Wanneer een padvindster voldaan had aan de 3e-klas eisen, mocht zij beginnen met het behalen van vakinsignes. Vakinsignes werden op de rechter bovenarm gedragen.

Vogelkennis

 

Een padvindster eerste klas die naast de voor 1e klas verplichte insignes (natuurkennis en gezondheidsleer) de insignes E.H.B.O., kamperen, gastvrouw of handig meisje, ziekenverpleging of kinderverzorging, lichamelijke geoefendheid of sport of volksdansen en een insigne naar keuze behaald had mocht de blauwe koorden dragen. De koorden werden over de linker schouder gedragen.

Na 1968 konden Juniorpadvindsters naast het werken met de juniorexpres de ook gaan werken aan het behalen van vakinsignes. Deze waren verdeeld in zeven groepen;. 1. Cultuur, 2. Sport,. 3. Kontakten, 4. Helpen, 5. In- en op het water, 6. Diversen en 7. Natuur. Omdat de blauwe koorden door de zware eisen meestal pas behaald konden worden wanneer een padvindster 15 of 16 jaar was kwamen er voor de Junioren de oranje/blauwe koorden De eisen hiervoor waren: twee routes van de juniorexpres afgelegd hebben en uit de groepen kontakten, sport, helpen, cultuur, natuur en diversen elk één insigne behaald hebben.

 

 

Voor de Seniorpadvindsters kwamen er in1967 speciale insignes, rond 2 cm met rode rand en afbeelding.                      

Kamperen

 

Leiding

 

Een padvindstersvendel stond onder leiding van een leidster en één of twee assistenten.

De aanspreektitel van een leidster was “Guido” of een door de padvindsters gekozen naam b.vTreb” (TRouw En Bereid).

De leidster droeg een losse witte kraag op het zelfde uniform als de Padvindsters en een grote donkerblauwe vilten hoed waarvan de rand aan de linkerkant was opgeklapt In plaats van een driekanten das hadden de leidsters een blauwe stropdas. Bruin leren handschoenen met kappen behoorden eveneens tot het uniform.

 

 

Leidsters bij het N.M.G. droegen op hun das een broche van twee achtpuntige sterren met daaronder het woord ‘Padvindster’. Assistent-leidsters hadden boven de linkerborstzak een insigne met de letters A.L.

 

 

 

 

Wanneer leidsters de toets van de inleidingscursus met goed gevolg afgelegd hadden kregen zij het leidstersinsigne. Leidsters die ook de kampeercursus met goed gevolg haddden gevolgd droegen het volledig leidstersinsigne.

Deze insignes werden op de stropdas, 5 cm onder de gildespeld, gedragen.

 

Leidsterinsigne

Volledig leidstersinsigne

 

 

Na 1933 kregen de leidsters van het N.P.G. op het opgeklapte deel van de hoed een donkerblauwe kokarde en op de stropdas de gildespeld. Assistent-leidsters kregen, naast het A.L-insigne, een gildespeld op de hoed en eveneens een gildespeld op de stropdas.

 

 

In 1947 verdween het A.L.-insigne en kreeg de leidster twee blauwe bandjes en de assistent-leidster één blauw bandje op beide schouderpassanten. Leidsters droegen evenals de padvindsters een donkerblauwe muts, maar met een gildeblauwe bies om de rand van de kleppen. Een leidster die als padvindster de blauwe koorden had behaald mocht daarnaast om haar mutsinsigne een gildeblauwe bies naaien.

 

 

 

Na 1956 werd ook bij de leiding de donkerblauwe jurk vervangen door een donkerblauwe zesbaans rok, een grijze blouse met een gildeblauwe stropdas. De blauwe bandjes op de schouderpassanten verdwenen, hiervoor in de plaats kreeg de leidster een broche met twee klimopblaadjes en de assistent leidster een broche met één klimopblaadje. Deze broche werd rechts op de blouse gedragen.

Leiding kreeg iedere maand het blad “De Schalmei”.

 

 

Denkdag

 

22 februari

De verjaardag van lord en Lady Baden Powell, was voor alle padvindsters en gidsen de Internationale Denkdag. Op deze dag werd de gehele dag het uniform gedragen met daarop een klimop blaadje en sneeuwklokjes. Tijdens een speciale opkomst, meestal bij een kampvuur, werd de Belofte hernieuwd.

 

 

 

Waterpadvindsters

 

Nadat van 20 tot 30 augustus 1932 aan de Loosdrechtse plassen met veel succes een cursus voor waterpadvindsters-leidsters was gehouden, werd op 17 september in Gouda de eerste watergroep opgericht. Pas in 1935 kwamen er in Aalsmeer en Zaandam watergroepen bij, de groei ging heel langzaam, Toen in 1941 door de Duitsers de Padvinderij verboden werd waren er nog maar weinig watergroepen. De groei kwam pas na de oorlog, in 1954 waren er al een 35 tal watergroepen (vendels) en het werden er gestaag meer.

Een watervendel bestond uit ten hoogste 16 meisjes, bij voldoende leiding en niet moeilijk bevaarbaar water maximaal 20 meisjes. Een vendel was onderverdeeld in twee wachten. een stuurboord- en een bakboordwacht.. De wachten hadden een zelfgekozen wachtleidster met een assistent. Wachtleidsters droegen een oranje- en assistent wachtleidsters een gildeblauw bandje om de rechter bovenarm. Meerdere watervendels konden samen een watergroep vormen, maar een watervendel kon ook samen met kabouters, padvindsters en pioniers in een groep verenigd zijn. De vendels droegen een naam die betrekking had met hetgeen op of om het water plaats vindt of heeft gevonden.

 

Het spel

 

Ieder meisje kon lid worden van een watervendel (“Jongmaatje”), indien zij voldeed aan de volgende eisen:

 

a.      tenminste 11 jaar en ten hoogste 16 jaar oud zijn,

b.      schriftelijk toestemming van ouders of verzorgers hebben,

c.      het zwemdiploma bezitten of 75 m borst- en 50 m. rugslag kunnen zwemmen en 1 minuut kunnen watertrappen

 

De watergroepen hadden tot doel om de padvindsters naast het normale padvindsterswerk kennis bij te brengen van alles wat er op en om het water geschiedt. Bovendien konden zij zich bekwamen in het varen met kano’s roei- en zeilboten. Hiertoe kon iedere wacht onderverdeeld worden in twee bakken, vernoemd naar de vier windstreken. De stuurboordwacht bestond uit de Noorder- en de Oosterbak en de bakboordwacht uit de Zuider- en de Westerbak. De twee wachtleidsters en hun assistenten waren tevens de bakleidster. Wachtleidsters en hun assistenten droegen de zelfde onderscheidingstekens als de rondeleidsters en hun assistenten.

 

Padvindsters van de stuurboordwacht droegen groene- en van de bakboordwacht rode schouderlinten. Indien de wachten onderverdeeld waren in bakken dan was de kleur van de linten;

 

stuurboord-Noord    groen/wit

stuurboord-Oost     groen/geel

bakboord-Zuid      rood/wit

bakboord-West      rood/geel

 

Waterpadvinsters konden evenals de padvindsters op het land na hun installatie gaan werken aan het tweede en eerste klas insigne. De eisen hiervoor waren op enkele punten aangepast aan het waterwerk.

 

 

 

Uniform

 

 

Het uniform van de waterpadvindsters bestond uit:

marineblauwe rok met plooien aan de zijkant en twee zakken,

marineblauwe trui met liggende kraag,

marineblauwe waterpadvindsters muts met waterpadvindsters insigne

das, riem en fluitkoord als landpadvindsters,                 

donkerblauwe kousen of sokken,

donkerblauwe of zwarte onderkleding.

 

Na 1947 werd daaraan toegevoegd:

Een gildeblauwe blouse en voor de zomer een witte waterpadvindsters muts.

Allerlei onderscheidingstekens en insignes werden op de blouse gedragen. Op de trui links de vendelnaam en op de linkerschouder de afdeling en groepsbandjes.

 

Vakinsignes en koorden

 

Voor waterpadvindsters waren er twaalf speciale vakinsignes havenkennis, kanoën, loods, redden van drenkelingen, roeien, scheepskennis, schiemanswerk, sterrenkunde, varensgast, weerkennis, zeilen en zwemmen. Deze insignes konden ook door landpadvindsters behaald worden.

 

scheepskennis

 

 

Waterpadvindsters 1e klas konden de koorden behalen indien zij:

 

  1. tenminste 15 jaar oud waren,
  2. tenminste één week draver waren geweest (niet in de eigen groep of bij de eigen leidster),
  3. in het bezit waren van de insignes: ziekenverpleging of kinderverzorging, kamperen, handig meisje, look wide en gastvrouw,
  4. in het bezit waren van één van de volgende insignes: havenkennis, loods, redden, scheepskennis, schiemanswerk of varensgast
  5. en het insigne roeier of zeiler behaald hadden.

 

 

Evenals bij de zeeverkenners waren er bij de waterpadvindsters nog speciale kwalificatie-insignes te behalen, de zogenaamde M.B.L.’s (Machtiging Boot Leiding).

In tegenstelling tot bij de jongens waren er voor de meisjes alleen M.B.L.’s voor roeien en zeilen, beiden A en B.

 

Roeien A

Zeilen B

 

Leiding

 

Leidsters van een watervendel moesten goed kunnen kanoën en roeien. Zij droegen naar keuze het mantelpak of het zelfde uniform als de waterpadvindster. Op de blouse en trui droegen leidsters aan de rechter schouder twee witte linten en assistent-leidsters twee witte en twee blauwe linten (wit aan de buitenkant).

Om met het vendel te mogen zeilen moest de toestemming daarvoor op de volmacht van de leiding zijn vermeld.

 

 

Een oudere 2e klas padvindster of een pionier konden de leiding helpen, zij werd ‘Boots’ genoemd. Zij droeg de linten van de wacht of het vendel waarvan zij vroeger deel uit maakte. Na een proeftijd van ongeveer 3 maanden kreeg zij het B-rondje, wat gedragen werd boven de linker borstzak van de blouse.

Een Boots moest aan de volgende eisen voldoen:

 

  1. tenminste 1 jaar padvindster zijn geweest,
  2. 15 of 16 jaar oud zijn,
  3. in het bezit zijn van de tweede klasse streep,
  4. behoorlijk kunnen roeien en kanoën.

 

Na de fusie

 

Na de fusie in 1973 werden de speltakken Padvindsters en Gidsen samengevoegd tot één speltak Padvindsters/Gidsen.

 


Het museum is altijd geïnteresseerd in "oude" scouting materialen.
Denk je er over om je oude spullen weg te doen, neem dan s.v.p. contact op.