KABOUTERS
(Tommy en Betty)
Het verhaal
Tommy en Betty waren
kinderen die liever lui dan moe waren en nooit hun ouders hielpen.
Op een dag zuchtte moeder en zei: “Ik wou dat ik
leefde in de tijd dat er nog kabouters waren.” Tommy en Betty wilden weten wat
kabouters waren. “Het waren heel kleine mensjes,” zei moeder, “niet groter dan
een vinger. Die deden heel stilletjes allerlei werkjes voor de mensen, meestal
‘s nachts. Want ze wilden nooit bedankt worden en kwamen daarom alleen als
niemand hen kon zien”. De kinderen wilden ook graag een kabouter en wilden
weten waar ze er een konden kopen. “Kabouters zijn niet te koop. Ik weet niet
eens, of ze nog wel bestaan. Maar misschien weet de wijze Bruine Uil het. Zij
woont in de eik boven op de heuvel en is bij volle maan te spreken” voegde ze
er peinzend aan toe.
|
|
Toen vader en moeder
sliepen, gingen Tommy en Betty naar de uil en vroegen haar om een kabouter, dan
hoefden ze helemaal niets meer te doen. De Wijze Uil zei, dat ze naar de plas
aan het rand van het bos moesten gaan en zich dan driemaal omdraaien en dit
rijmpje opzeggen: ‘Ik draai me en keer me, Ik zoek de elf, Ik kijk in het
water, en ‘k zie er ......’ Als ze daarna in het water zouden kijken zouden
ze een kabouter zien. Bij de plas draaiden zich driemaal rond en zeiden het
rijmpje. Toen keken ze in het water. Ze keken en ze keken weer en toch.....
zagen ze alleen zichzelf. Boos gingen ze terug naar de Wijze Uil, omdat ze
geen kabouter zagen. “Zag je helemaal geen kabouter? Vroeg de Wijze Uil,
“Maar wat zag je dan wel?” “De maan en de bomen en de bloemen en het gras en
ons zelf,” zei Betty. “Zo,” peinsde mevrouw Uil, “de maan, de bomen en de
bloemen en het gras en jezelf? Ik draai me en keer me, ik zoek een elf. Ik
kijk in het water en ik zie er......” “Mezelf,” riep Betty, “dat rijmt op
elf. Maar... ik ben toch geen kabouter?” “Nee,” zei de Wijze Bruine Uil, “je
bent geen kabouter, maar je zou er misschien wel een kunnen worden.” “Hoe
dan, ik ben toch veel te groot?” “Ja, groot ben je
wel. Je zou een mensenkabouter moeten worden. Daarvoor moet je net zo doen
als dat kleine volkje van vroeger, dus allerlei verrassingen en werkjes doen
voor de grote mensen. Maar denk erom, de echte kabouters deden het ongemerkt,
zodat zij er niet eens voor bedankt konden worden. Lijkt je dat niet leuk? Je
zou het misschien kunnen proberen.” “Ja, misschien wel,” zei Betty. “Doe je mee Tommy? Proberen kan geen
kwaad.” |
De kinderen gingen
weer naar huis en kropen zachtjes in bed en zetten de wekker op zes uur.
Stilletjes deden ze allemaal werkjes. Het ging nog wat onhandig, maar ze hadden
er plezier in om alles zo stil mogelijk te doen en alles kwam klaar. Om 5
minuten voor zeven kropen ze gauw weer onder de dekens. Toen vader en moeder
opstonden waren ze heel verbaasd en verrast. Ze riepen de kinderen die heel
verbaasd deden . Tommy en Betty waren blij, omdat vader en moeder zo vrolijk
keken. Ze deden het nog vaak en ze leerden ook om overdag al zulke
verrassingswerkjes te doen, zodat ze niet meer slaap tekort kwamen. Ze
vertelden er op school van aan hun vriendjes en vriendinnetjes die ook voor
kabouter gingen spelen. En toen het weer volle maan was, liepen er wel twintig
jongens en meisjes door het bos om de uil te vertellen, hoe fijn het was om een
kabouter te zijn. Toen zei uil dat de jongens maar naar akela moesten gaan en
welp worden en dan maakte zij met de meisjes een kabouterkring. Daar zou ze hen
allerlei kabouterwerkjes en kunstjes leren, zodat ze de mensen nog beter kunnen
helpen.
Een tweede verhaal
In een latere versie van dit verhaal, stuurt de Bruine Uil de
kinderen niet meer naar het meer, maar zegt ze toe zelf op zoek te gaan naar een
kabouter. Maar dan moeten de kinderen in ruil daarvoor wel iets voor haar
doen. Ze moeten kleine werkjes voor hun ouders doen, schoenen poetsen of
boodschappen doen of zo. En ze moeten het met een vrolijk gezicht doen en er
geen bedankje voor vragen. De kinderen beloven dit en ze beloven het ook
geheim te houden voor hun ouders. Ze spreken af elkaar een maand later weer
te zien. In eerste instantie kost het de kinderen moeite om allerlei klusjes
met een glimlach te doen, maar het gaat ze steeds beter af en het wordt
steeds gezelliger thuis. Vriendjes en vriendinnetjes merken dat de kinderen
veranderd zijn en vragen hoe dat komt. Het is een geheimpje voor papa en
mama, zegt Betty, maar vertelt dan toch over Oehoe en de kabouters en steeds
meer kinderen vinden dat een leuk spel en willen ook een kabouter in huis
zijn. Na de afgesproken maand gaan niet alleen Tommy en Betty naar de uil,
maar nog een heleboel andere kinderen. Allemaal hebben ze klusjes gedaan en
vonden het leuk om een kabouter te zijn. Een echte kabouter was niet meer
nodig. |
|
|
De leiding
|
|
De leidsters hadden speciale namen: de hoofdleidster heette Oehoe (Bruine Uil), de assistent-leidsters heetten Oebi of Hibou (Gele Uil). Oehoe droeg een bruine stropdas met daarop een speldje van een uilenkop. Oebi en Hibou droegen een gele stropdas met daarop een speldje van de hele uil. Soms werd er ook geholpen door een padvindster die dan Toewiet genoemd werd. Zij was de verbindende schakel tussen kring en vendel en droeg daarom het padvindsteruniform met daarop de kabouterdas en op de das de padvindsterspeld. |
|
|
De kabouters
Een
volledige kabouterkring van 24 kabouters bestond uit vier volkjes, elk van 6 kabouters.
Aan het hoofd van elk volkje stond een hoofdkabouter, bijgestaan door een
helpster. De hoofdkabouter werd aangewezen door Oehoe en Oebi, de helpster werd
gekozen door Oehoe en Oebi, in overleg met de hoofdkabouter. Oehoe wees,
eventueel na overleg met de hoofdkabouters, een kabouter aan, die minimaal drie
maanden tijdens de opkomsten de zorg had voor de totem. Hiervoor werd nooit een
hoofdkabouter of helpster gekozen.
|
De kabouters hebben hun eigen geheimschrift en hun eigen geheimtaal.
Deze taal moest natuurlijk geheim gehouden worden voor buitenstaanders. |
|
||
|
|
|||
Praatkring |
De volkjesnamen
De
volkjesnamen komen uit de legenden van Noorwegen en Ierland. In die legenden
zijn deze figuren altijd de symbolen die er op uit zijn om wat hulp te geven en
een beetje warmte te verspreiden in het leven van een ander. Ieder volkje had
zijn eigen verhaal en motto. Daarnaast had ieder volkje ook zijn eigen liedje,
die o.a. in de Stemvork en de Kabouterliedjesbundel staan.
|
|
Een Fee-kabouter is het een beetje zat om maar iedere keer dezelfde klusjes
te doen bij de planten en bloemen, maar toch zet ze iedere keer haar boze bui
opzij en helpt iedereen, of hij aardig is of niet. De wind beloont haar met
een avontuur in kabouterland. Het motto van de Feetjes is: “Al zijn wij
Feetjes nog zo klein, zingende brengen wij zonneschijn.” |
Feetje |
De Nixjes hadden eerst geen vleugels, maar toch hield dat hun niet
tegen. De wind vroeg hen de weerhaan op de toren te helpen, omdat hij vast
zat. De Nixjes bedenken zich geen moment en beginnen in de boom te klimmen
die naast de toren staat. Zij krijgen hulp van de spin, die hun zijn draad
geeft en eenmaal bovenin vragen ze aan de esdoorn om zijn vleugels. De wind
blaast hen naar boven, naar de torenhaan en daar helpen zij hem met zijn
stijve poot. De wind blaast hen daarna naar Kabouterland. Het motto van de
Nixjes is: “Hoger dan wij kunnen reiken zijn onze plannen, dat zal je
blijken”. |
|
|
Nixje |
|
|
Meester Elf geeft les aan insektenkinderen. Op een dag komt moeder
Vlieg in paniek aangevlogen: haar zoon zit vast in het web van de spin.
Meester Elf bedenkt zich geen moment, sluit de school en gaat naar het
spinnenweb. Daar bevrijdt hij de vlieg, maar komt zelf vast te zitten. Hij
weet zich los te rukken, maar slaagt er niet in buiten bereik van de spin te
blijven. Als hij bijna gevangen wordt, komt moeder Vlieg hem redden en brengt
hem regelrecht naar de Bruine uil. Het motto van de Elfjes: “Denk eerst aan
een ander en dan aan jezelf.” |
Elfje |
Leperkaantjes helpen altijd mens en dier de weg weer terug te vinden.
Als een Leperkaan een schaap weer terugbrengt naar de kudde, belooft het schaap
hem zijn grootste wens in vervulling te laten gaan, ook al weten ze allebei
heel goed, dat alleen de Nixjes de weg naar Kabouterland kennen. Het
Leperkaantje wordt op een gegeven moment door twee Nixjes meegenomen naar
Kabouterland, waar hij heel lang mag blijven. Het motto van de Leperkaantjes:
“Als je de weg soms niet meer weet, de Leperkaantjes staan voor jou gereed.” |
|
|
Leperkaantje |
|
|
Hoewel er nog geen enkel Aardmannetje in het Kabouterland is geweest,
blijven ze erop hopen dat er iemand naartoe mag. Zij helpen altijd iedereen
en als er een oude vrouw komt, die veel honger heeft, dan geven ze die zonder
problemen hun soep en helpen haar, haar mantel te repareren. Als de oude
vrouw haar mantel uittrekt, blijkt het Oehoe te zijn, die de hele familie
Aardman uitnodigt naar Kabouterland te komen. Het motto van de Aardmannetjes
is: “Wij vrolijke handige Aardmannetjes helpen moeder met potjes en
pannetjes, rubbedub, rubbedub, rubbedub.” |
Aardmannetje |
Ook het Dwergje wilde graag naar Kabouterland, maar het had er geen
geld voor. Maar zijn wens hardop zeggen, deed hij ook niet. Als hij hoort dat
moeder mier haar kinderen kwijt is, bedenkt hij zich geen moment en gaat ze
zoeken. Hij vindt ze in het moeras, waar ze langzaam wegzakken in het
drijfzand. Hij helpt ze met veel moeite op het droge en neemt ze dan mee naar
huis om te drogen en uit te rusten. Van moeder Mier krijgt hij als dank voor
zijn hulp en als beloning voor zijn moeite, moed en volharding een kaartje
voor Kabouterland en hij gaat er met de slakkentrein naartoe. Het motto van
de Dwergjes is: “Wij zijn nu allen Dwergen, met onze hulp verzet je bergen”. |
|
|
Dwergje |
Wet en belofte
De wet:
Een
kabouter is eerlijk
Een
kabouter is gehoorzaam
Een
kabouter is vriendelijk
Een
kabouter is goed voor planten en dieren.
De belofte:
Ik
zal mijn best doen een echte kabouter te zijn, iedereen te helpen waar ik kan,
vooral thuis.
Uniform
|
|
De kabouters droegen een lichtbruine jurk met een gele das. De
dasring was een goudkleurige metalen ring, met aan de voorkant een elfje, ook
goudkleurig. Het volkjesteken werd op de rechter loze klep op de jurk
gedragen. Hoofdkabouter en helpster droegen respectievelijk twee en één gele
band om haar rechter bovenmouw. De totemkabouter mocht op de rechter
schouder-epaulette het totemwacht-insigne dragen. De leidsters droegen het blauwe padvindstersuniform met daarop een
bruine of gele stropdas. |
|
|
Mensenkind
Aspirant-kabouters
werden mensenkinderen genoemd. Zij moesten minstens 7½ jaar zijn. Het
mensenkind moest voor de installatie tenminste tien opkomsten hebben meegemaakt
en aan de eisen uit het mensenkindboekje voldaan hebben. Voor de installatie mochten
zij het kabouteruniform nog niet dragen maar wel een z.g. mensenkindschortje.
Dit stukje ‘uniform’ zou haar het gevoel geven er echt bij te horen. Het
schortje bleef eigendom van de kring.
Insignes
Als
de kabouter geïnstalleerd was, kon zij gaan beginnen met het behalen van
insignes. Allereerst moesten de vinger- en hand-eisen, een soort
basisvaardigheden, worden “afgewerkt”. Voorbeelden van deze basisvaardigheden
zijn: het kunnen strikken van de schoenen, het kunnen opmaken van een bed, enz.
Nadat
deze eisen waren afgetekend konden de kabouters zogenaamde vak-insignes
behalen. Voor deze insignes moest aan een aantal specifieke eisen over één
bepaald onderwerp worden voldaan.
Vinger-eisen
|
|
Na de installatie volgden de eisen voor de vinger. Die kreeg de
kabouter als regel minstens 5 maanden na de installatie. De vinger werd
liggend opgespeld rechts op het uniform, ter hoogte van het volkjesteken. |
Hand-eisen
De hand kon behaald worden zes maanden na het behalen van de vinger.
Deze werd dan staand boven de vinger opgespeld. De symbolische betekenis van vinger en hand is, dat de kabouter één vinger (hand) meer heeft dan een ander en daardoor nog meer in staat is anderen goed te helpen. |
|
|
Vak-insignes
|
|
Een kabouter mocht pas als zij de “hand” heeft behaald, beginnen te
werken voor de verschillende insignes. Het doel van de insignes was, dat de kabouter
zich kon specialiseren op een gebied, waarin zij liefhebberij had en elke
kabouter kon dan ook die insignes kiezen, die haar het beste lagen. |
Ceremonies
Feeënring
Oehoe en Oebi staan met de mensenkinderen bij de paddenstoel. Oehoe roept:
‘Kiejoe’, waarop de kabouters zich verstoppen (binnenshuis is een kabouter
‘verstopt’ wanneer je haar gezicht niet ziet). Als Oehoe roept: ‘Toewiet,
toewiet, toewiet’, komen de kabouters zachtjes aanlopen. Zij vormen een
danskring, houden elkaars handen op schouderhoogte vast en dansen eerst
linksom met de zijdelingse aansluitpas, onder het zingen van ‘loh, loh, loh’,
dan met de zijdelingse pas rechtsom onder het zingen van: “Wij zijn kabouters
hoort ons aan, wij zijn steeds vrolijk en pakken aan!’ Daarna weer linksom
zoals de eerste keer en zingen: ‘Loh, loh, loh’. Staat iedereen stil, dan
knikt oehoe naar een kabouter; deze doet een pas naar voren, groet en zegt:
‘Pak maar aan’, en doet een stap naar achteren. De kring groet terug en
antwoordt: ‘Wij pakken aan’. |
|
|
|
Kinggroet
Allen
zitten gehurkt met beide handen in saluuthouding tussen de knieën op de grond.
Degene voor wie de kringgroet gedaan wordt, staat in de kring bij de totem. Alle
kabouters zeggen nu zachtjes, terwijl ze langzaam een stukje omhoog gaan en
weer terugkomen in hurkende houding: ‘Toewiet oehoe’en kijken daarbij naar de
grond. De tweede maal wordt ‘Toewiet oehoe’ luider geroepen, terwijl dezelfde
beweging wordt gemaakt en iedereen kijkt naar de paddenstoel. De derde maal
wordt ‘Toewiet oehoe’ hard geroepen. De kabouters springen op en klappen in de
handen boven het hoofd. Allen staand dan stil, groeten en kijken naar de
persoon voor wie het gedaan wordt.
Pow-wow
De
eigenlijke bedoeling van de pow-wow is een plaats voor gedachtenuitwisseling.
Oehoe kan deze gedachten aan de kabouters geven en de kabouters kunnen ze aan
oehoe of aan elkaar geven, maar de hoofdzaak van de pow-wow is, dat men er van
gedachten wisselt. De pow-wow is een zeer belangrijk en gewichtig moment van
een opkomst. Het behoort tot de goede gewoonten van een pow-wow dat er niet
door elkaar wordt gepraat. De kabouter die iets zeggen wil, zet twee vingers
voor zich op de grond en wacht tot Oehoe haar een teken geeft. Een goede
pow-wow brengt een speciale sfeer in de kring, de kabouters leren naar elkaar
te luisteren en het geeft hun een gevoel van saamhorigheid.
Overvliegen
|
Dit is de enige ceremonie, die de padvindsters en kabouters
gemeenschappelijk uitvoeren, de kabouters vormen om de paddenstoel een
danskring (het kabouterland); een flink eind daarvan af staan de padvindsters
in een halve cirkel. De uiterste twee padvindsters houden een touw vast, dit
wordt door het vendel meegebracht en versierd. De kabouters dansen de
feeënring, waarna oehoe de kabouters die gaan overvliegen, vraagt bij de
paddenstoel te gaan staan. Oehoe spreekt een kort persoonlijk
afscheidswoordje tegen iedere vertrekkende kabouter. Daarna doen de
achterblijvende kabouters de kringgroet voor hen. De overvliegende kabouters
geven Oebi en Toewiet de linkerhand en gaan met Oehoe mee naar het touw,
terwijl de kring bijv. ‘Kabouters, het is nu de grote dag’ zingt. |
|
|
Oehoe neemt bij het touw afscheid, speldt hen rechts op de uniform de
vleugels op, geeft de overvliegkaart en roept daarna hun naam af, bijv.:
‘Hier is kabouter .. uit de … kring, die graag padvindster wil worden in het ….
Vendel’. De kabouters springen nu een voor een over het touw, waar ze door de
padvindstersleidster opgewacht worden, die hen welkom heet. Is de kabouter
korter dan een half jaar bij de kring geweest, dan krijgt zij geen
vleugeltjes en stapt over. De rondeleidsters, die een kabouter in hun ronde
krijgen, worden door hun eigen leidster geroepen en nemen de kabouters mee in
de halve cirkel, waarna het groeps- of vendellied voor het gezongen wordt, of
een yell wordt gedaan. Daarna zingen de kabouters het kabouterlied ‘Luid zing
ik ’t uit’, tegelijkertijd zingen de padvindsters ‘Hoort, zegt het voort.’
Hiermee is de overvliegceremonie afgelopen. |
|
|
De opkomsten
Er was niet echt een openings- of sluitingslied. De opkomsten zou
je als volgt kunnen indelen:
-
Beginceremonie, bijvoorbeeld de feeënring of vlaghijsen.
-
Inspectie, eventueel
contributie innen
-
Spelen, speelliedjes,
toneel
-
Werkjes, handarbeid,
gezondheid, natuur
-
Avonturentochtje
-
Pow-wow, zingen,
vertellen
-
Eindceremonie
Overige informatie
In “Verhalen uit
Kabouterland”, geschreven door Freda Collins, staan allemaal verhaaltjes die te
maken hebben met kabouters, feetjes en zo. De volkjesverhaaltjes, zoals
hierboven verteld, samen met de volkjestekens en aangevuld met nog zes andere
volkjesverhaaltjes, staan hier ook in. Dit boek was een uitgave van de
Gildewinckel.
Omdat er na de fusie
in 1973 twee verschillende kabouterspelen waren werd er voor gekozen om de
kabouters in een nieuw land te laten spelen, nl. Bambilië en werd het spel van
Tommy en Betty niet meer gespeeld.
Het museum is altijd geïnteresseerd
in "oude" scouting materialen.
Denk je er over om je oude spullen weg te doen, neem dan s.v.p. contact op.