B(ijzondere) E(isen) / Blauwe Vogels
|
|
Ontstaan
In de jaren ’20 van de vorige eeuw werd de eerste groep voor
kinderen met een handicap opgericht door Mevrouw Tjalda Koppius.
Dit was een vendel voor blinde meisjes in het Blindeninstituut in Amsterdam.
Later startte zij een ‘postgroep’ voor meisjes met een ernstige lichamelijke
handicap. De mobiliteit van kinderen met een handicap was destijds klein, zodat
het contact werd onderhouden met rondzendbrieven. In die brieven stonden spelen
en opdrachten. Ze werden van het ene naar het andere meisje gestuurd, totdat de
brief de hele kring rond was geweest. Het jaarlijkse zomerkamp was in die tijd
het enige moment dat de kinderen elkaar persoonlijk ontmoetten.
|
|
In 1929 is de “Vrije vorming onder de lichamelijk- en
geestelijk misdeelde jeugd” begonnen met de oprichting van een
padvinderstroep voor slechthorende jongens.. P.M. Ariëns Kappers begon in het Blindeninstituut in
Amsterdam, waar ook al een meisjesgroep was, een groep voor jongens. De
meisjes noemden hun groep de Mythyl groep en de
jongens de Tythylgroep naar het sprookje van Meaterlinck. In korte tijd breidde deze vorm van
padvinderij zich snel uit. In Amsterdam kwamen groepen voor doven en lichamelijk
gehandicapten, in het Gooi voor blinden, evenals in Zeist. In Rotterdam
kwamen B.E. groepen bij de Inrichting voor Doofstommen Onderwijs (Idorgroep, later Ammangroep) en
in de School voor Slechthorende Kinderen (Quadrifolium-groep). |
De naam ‘Blauwe Vogels’ werd in 1932 voor het eerst gebruikt en
kwam uitsluitend voor bij de meisjesgroepen. Bij de jongens werden het B.E.
(Bijzondere Eisen) groepen. Bijzondere Eisen was de vertaling van het Engelse
‘Special Tests’, naar de persoonlijk aangepaste klasse-eisen.
Engeland wijzigde dit later in ´Extension Scouts´. In
Zwitserland gebruikte men ´Scouts malgré tout´: scouts ondanks alles.
De leidster van de
Amsterdamse Blauwe Vogels, mevrouw G. Van Tholen, startte na de 2e
wereldoorlog een school speciaal voor meisjes met een lichamelijke handicap.
Zij organiseerde de school niet alleen op dezelfde manier als haar padvindstersvendel, maar noemde de school bovendien
Mytylschool. Haar voorbeeld werd in het hele land gevolgd. Nu vind je in het
hele land Mythylscholen waarvan de naam
oorspronkelijk van de padvinderij afkomstig is. |
|
|
|
|
Eind jaren vijftig en begin jaren zestig begon de zorg voor
gehandicapten te veranderen. Kinderrevalidatie werd steeds belangrijker en
daarom gingen meer gehandicapte kinderen in een inrichting wonen waar ze
beter verzorgd konden worden. Zo ontstonden er ook in diverse instellingen
Blauwe Vogel- en B.E.-groepen en verdwenen de postgroepen geleidelijk. |
Het spel
De Blauwe Vogels en B.E stelden
zich ten doel om jongens en meisjes, die door een lichamelijke of geestelijke
beperking verhinderd waren aan het gewone padvind(st)ersleven deel te nemen, het padvind(st)ersspel
in een aangepaste vorm te laten spelen. De Blauwe Vogels en B.E volgden voor
een groot deel het gewone programma, slechts aangepast waar dat nodig was
voor de handicap. Het is niet duidelijk of de Blauwe Vogels en B.E. gezien
moesten worden als een aparte speltak, of dat het slechts een andere manier
betrof om het bekende spel van verkennen te spelen. Immers, er was geen
speciaal spel voor de Blauwe Vogels en B.E. Er werd gebruikt gemaakt van de
specifieke NPG- en NPV- kenmerken als leid(st)ersnamen, subgroepnamen, insignes e.d. Ook waren er geen
speciale insignes en geen eigen ceremoniën. Slechts een eigen verhaal. |
|
|
In veel instellingen voor gehandicapten werden regelmatig (1x per
maand) opkomsten gehouden . Het gewone programma werd
zoveel mogelijk gevolgd en alleen daar waar nodig werd het aangepast. Dit gold
ook voor het behalen van de vak-/vaardigheidsinsignes. Er was een vastgestelde lijst met aanpassingen voor de verschillende
handicaps.
Blauwe Vogels
Oorsprong
De term Blauwe Vogel komt uit een sprookje van de Belgische
schrijver Maurice Maeterlinck.
Het sprookje heet oorspronkelijk l'Oiseau Bleu,
wat Frans is voor De Blauwe Vogel. De moraal van het verhaal: door iets van
jezelf te geven, breng je een ander geluk.
De naam Blauwe Vogels voor kabouters en padvindsters met een
verstandelijke of lichamelijke beperking is hier van afgeleid.
Het verhaal
Het verhaal gaat over twee arme
houthakkerskinderen, Tyltyl
en Mytyl die, als ze 's avonds in hun bed liggen,
bezoek krijgen van fee Bérylune die hen opdraagt De
Blauwe Vogel te vinden voor haar dochtertje dat ernstig ziek is en gelukkig wil
zijn. Om hen te helpen bij hun zoektocht krijgen ze een groene hoed met een
diamant erop. Door in een bepaalde richting aan de diamant te draaien, kunnen
de kinderen de ziel van alle dingen aanschouwen en met een andere draai de
toekomst en met nog een andere draai het verleden.
Met
deze hoed op vertrekken ze op hun zoektocht die onder andere door het Land
van de Herinnering, Het Paleis van de Nacht, Het Bos, Het Paleis van
Gelukkigheid, het kerkhof en Het Koninkrijk van de Toekomst leidt.
Verschillende keren denken de kinderen de vogel gevonden te hebben, maar het
dier sterft telkens of verandert van kleur. Uiteindelijk ontwaken ze na hun lange reis in
hun bedden uit een droom. De kinderen houden de reis en al hun belevenissen
voor waar en blijven zoeken naar De Blauwe Vogel. Als hun oude buurvrouw binnenkomt herkennen de kinderen in haar de fee Bérylune. Het dochtertje van de buurvrouw is ook ernstig
ziek en ze vraagt al heel lang naar de vogel van Tyltyl.
Tyltyl merkt op dat zijn vogel eigenlijk redelijk
blauw is en vol vreugde van zijn vondst geeft hij deze mee aan de buurvrouw,
voor haar dochtertje. Het dochtertje geneest miraculeus nadat ze de vogel in
ontvangst genomen heeft. |
|
|
Organisatie
|
|
Tot de Blauwe Vogels hoorden kabouterkringen en padvindsters-
en pioniersvendels voor: -
Blinden en Slechtzienden -
Doven en Slechthorenden -
Lichamelijke gehandicapten en chronisch of
langdurig zieken -
Geestelijk
gehandicapten -
Postvendels en –kringen voor Blauwe Vogels,
die niet in een groep of kring konden worden opgenomen, omdat in de plaats
waar zij woonden geen kring of vendel was, of omdat zij zich in het geheel
niet verplaatsen konden. |
Blauwe
Vogellied
Wij, Blauwe vogels, hoor je ons wel? Spelen
het fleurige Padvindstersspel Opgewekt en met een vroolijk gezicht Dapper altijd, ook al valt het niet licht Steeds met een glimlach voor groot en voor klein Vriend’lijk
als ‘t Zonlicht zoo willen wij zijn Wij Blauwe Vogels leeren het goed Mooi is het leven voor haar, die heeft moed. Mooi is de vriendschap, die samen ons bracht Die geeft ons vreugde, die geeft ons kracht Steeds met een glimlach voor groot en voor klein Vriend’lijk
als ‘t Zonlicht zoo willen wij zijn Wij Blauwe Vogels, verspreid of bijeen, Leven niet meer voor ons zelve alleen. Padvindsterszusjes
dat zijn wij tezaam Vriend’lijk
en trouw, en niet enkel in naam Vriend’lijk
als ‘t Zonlicht zoo willen wij zijn |
|
|
Toewiet en Wiek
Soms werd er bij een kabouterkring ook geholpen door een
padvindster die dan Toewiet genoemd werd. Zij was de
verbindende schakel tussen kring en vendel en droeg daarom het padvindstersuniform met daarop de kabouterdas en op de das
de padvindsterspeld.
Wieken waren padvindsters of pioniers uit gewone vendels die
geregeld in de Blauwe Vogelvendels kwamen helpen. Men kon haar ongeveer
vergelijken met de Toewiet in de kabouterkring. Zij
moesten hun eigen vendel-opkomsten geregeld bezoeken
en moesten toestemming hebben van hun ouders en van de Leidster en
Hoofdleidster van hun eigen vendel en groep. Deze wieken mochten nooit de
plaats van rondeleidster innemen. Zij hielpen alleen bij alle mogelijke
werkjes, waarvoor de leiding geen tijd en de Blauwe Vogels geen kracht hadden.
Wieken droegen een blauw bandje met in wit geborduurd het woord ‘Wiek’ op de
linkermouw onder het groepsbandje.
Postgroepen
Postgroepen bestonden uit kabouterkringen, padvindsters- en
pioniersvendels. De kringen en vendels waren klein, hoogstens uit 12 leden,
omdat anders het contact per post te moeilijk werd en de rondzendbrieven te
lang onderweg bleven. Een post-kabouter kreeg
namelijk maandelijks via de post een boekje met spelletjes en opdrachten, die
ze mocht houden. Een post-padvindster kreeg tweemaal
per maand een rondzendbrief. Een ervan kon een rondebrief zijn, compleet
verzorgd door de ronde zelf. De leidster van het vendel was verantwoordelijk
voor de verzending van de brieven, maar ook voor de opleiding van haar
padvindsters of pioniers.
Minimaal 1x per jaar bezochten de leidsters de kinderen. Deze
kinderen woonden niet per definitie in een bepaalde regio, maar konden door
het hele land wonen. Eens per jaar kregen de kinderen
een uitnodiging voor een nationaal kamp. Sinds |
|
|
Adoptie door een andere groep
Vaak werden Post-Blauwe Vogels door een
plaatselijke kring of vendel geadopteerd. Dat wil zeggen dat als de Blauwe
vogel bezoek mocht ontvangen van leeftijdsgenootjes, de padvindsters en
pioniers haar geregeld bezochten en hielpen met de klasse-eisen,
die zij alleen moeilijk kon doen.
1937
|
|
Op de Wereldjamboree in Vogelenzang
heeft Chief-Scout Lord Baden Powell
op 6 augustus tijdens het défilee van de
Padvindsters enkele Blauwe Vogels begroet. |
Boekje Blauwe Vogels. Uitgave 1947
Dit boekje was speciaal
voor leiding van Blauwe Vogelgroepen. Als eerste werden uitgebreid allerlei
handicapgroepen beschreven die gehandicapte Blauwe Vogels konden hebben en
hoe je daar het beste mee om kon gaan. Daarnaast werden allerlei aanpassingen
voor de klasse- en insigne-eisen voor de verschillende handicapgroepen beschreven. |
|
|
B.E. – Bijzondere eisen
|
|
De Nederlandse Padvinders kende het Bijzondere Eisenwerk, afgekort
het B.E.-werk. Door het land verspreid waren er een aantal groepen waar het
padvinderswerk was gericht op jongens met een handicap. Zo was er in
Amsterdam de eerder genoemde Tyltyl-groep. Op
andere plaatsen woonden een enkele of een paar padvinders; te weinig om in
een groep ter plaatse op te nemen. Voor hen waren er de postgroepen. De
Nederlandse Padvinders hadden er – regionaal gespreid – drie. In het noorden
‘de Ossewâ, in Zuid-Holland was de ‘M’hala Panzigroep. De derde
postgroep bediende de rest van het land en heette ‘Luctor
et Emergo’. |
Een postgroep
Het idee van een postgroep was om de leden die niet naar een
normale opkomst konden, omdat ze geïsoleerd en verspreid woonden, toch aan het
padvindersspel deel kunnen laten nemen. Ze werden daarom per brief
geïnstrueerd.
Wanneer welpen of verkenners een brief ontvingen moesten ze hun
uniform aan te trekken en de brief lezen . In de brief stonden allerlei
opdrachten met duidelijke tekeningen en uitleg. De opdrachten hadden meestal te
maken met klasse-eisen (verkenners) of sterwerk
(welpen). De verkenner werd begeleid door een “Vaandrig” aan wie hij
terugschreef hoe lang hij met iets bezig geweest was en of het lukte, of dat
hij er hulp bij moest hebben.
B.E.verkenners
werden regelmatig door de ”Vaandrig” bezocht. De bezoeken werden in uniform
afgelegd en de verkenner die bezocht werd was ook in uniform. Vaak stond het bezoek
in het teken van het klassewerk. Gezien de handicap
van de verkenner was het niet altijd mogelijk om alle klasse-eisen
uit te voeren zoals ze op de aftekenkaart stonden. Er moest dan een vervangende
vaardigheid bedacht worden die even moeilijk was. Behalve aan de klasse-eisen kon tijdens het bezoek ook aan
vaardigheidsinsignes gewerkt worden.
Adoptie door een andere groep
Een middel om het contact met het reguliere padvinderswerk te
versterken was adoptie door een lokale groep. Een groep in de directe omgeving
nodigde dan een B.E.-verkenner uit om een opkomst mee
te maken. Meestal ging de Vaandrig dan mee op bezoek om het eerste contact te
maken. Daarna verliepen de contacten meestal direct tussen de B.E.-verkenner en zijn adoptiegroep.
Het zomerkamp
Het zomerkamp was één
van de weinige kansen om met andere verkenners van de groep in contact te komen.
Dit was de plaats om wat je geleerd had in de praktijk te brengen en om er
nieuwe dingen bij te leren. Evenals als bij de patrouilles in gewone groepen
stond een patrouille onder leiding van een van de jongens, de PL. Het
verschil was, dat er altijd een “Patrouillevaandrig” in zo’n kampje aanwezig
was. Hij gaf niet echt leiding, maar hield een oogje in het zeil. Hield
bijvoorbeeld in de gaten of de constructie van het pionierwerk
stevig genoeg was. Elk patrouillekamp had een eigen overdekte gepionierde
keuken met een groot tafelvuur, waar een rolstoel onder gereden kon worden.
In die keuken moest elke dag het eten voor de hele patrouille gekookt worden
door de verkenners zelf. Geslapen werd in een grote patrouilletent. |
|
|
De draver
|
|
Belangrijk in het zomerkamp was de aanwezigheid van de
‘draver’. Een paar maanden voor het zomerkamp werd in het maandblad ‘De Verkenner’een oproep aan verkenners gedaan om zich aan te
melden als draver. Een paar dagen voor begin van het het
kamp, kwamen de dravers al om het kamp in grote lijnen op te bouwen,. Tijdens het kamp hielp de draver bij alles wat de B.E.-verkenner
niet zelf kon. Maar dan altijd wel samen met hem, niet voor hem. |
|
|
|
|
Dravers konden in het zomerkamp het insigne ‘Draver’ halen. Dat
was een vaardigheidsinsigne voor verkenners, waarvoor wat verzorgingskennis
vereist was, maar vooral die draversinstelling:
helpen waar nodig, en niets doen wat de B.E. verkenner zelf kan. Het draven,
dat de draver deed, was op het insigne duidelijk te zien. De M’Hala Panzigroep van het NPV heeft ook het Draversboek uitgegeven. Het is een boekje met gestencilde pagina’s. Hierin worden de insigne-eisen voor het insigne draver uitgebreid beschreven en toegelicht. |
Het B.E. – Blauwe Vogel weekend
Onderlinge contacten waren er ook met leiding van de drie andere padvind(st)ers-organisaties,
die zich met gehandicapten bezig hielden, de katholieke Verkenners, het
Nederlandse Padvindsters Gilde en de Nederlandse Gidsen. Er waren gezamenlijke
weekenden die telkens door één van de organisaties geleid werden. Zo leerde je
van elkaars moeilijkheden en mogelijkheden.
En nu ….
|
|
Na de fusie in 1973, waarbij de vier grote padvinderorganisaties
in Nederland samengesmolten zijn tot Scouting Nederland, is er ook geen apart
programma ontwikkeld voor Scouts met een handicap. De visie van Scouting
Nederland is dat elk kind met een handicap immers zijn eigen mogelijkheden
heeft. Wanneer een apart spelaanbod geschreven zou worden voor Scouts met een
handicap, zou altijd tekortgedaan worden aan kinderen die net andere
mogelijkheden hebben dan de kinderen voor wie het programma geschreven is.
Wel is er een speciaal boek uitgegeven over Scouts met een handicap en hoe
die zoveel mogelijk met het gewone Scoutingprogramma mee kunnen doen: Het
handboek ‘Scouts met een handicap’. |
Specifiek voor leiding van B.E./Blauwe Vogelgroepen was
Inspiratie, een tweemaandelijks contactblad voor B.E./Blauwe Vogelgroepen van
Scouting Nederland. De bedoeling van Ispiratie was
een informatie/contactblad te zijn tussen de leiding van B.E./Blauwe
Vogelgroepen, het team en het Landelijk Bureau. Dit blad, in multovorm, stond vol met programma-ideeën en –aanpassingen,
maar ook informatie over kampen en zelfs medische uitvindingen en verdere
algemene informatie die te maken kon hebben met de handicaps van de scouts
van de B.E./Blauwe Vogelgroepen. |
|
|
B.E. – Blauwe Vogel kamp
|
|
Nadat in 1967 voor het laatst in Doorn door NPG. NPV, NG en KV
een Nationaal B.E./Blauwe Vogelkamp werd gehouden ,
organiseerde in 1974 Scouting Nederland weer een Nationaal B.E./Blauwe Vogel
kamp. “Anloofix”, zoals het kamp werd genoemd
duurde van 6 t/m 13 juli, vond plaats in Anloo en
stond in het teken van “Astrix en Obelix”. Onder de deelnemers aan dit kamp waren ook
scouts uit Engeland, Frankrijk en Zwitserland. |
Het museum is altijd
geïnteresseerd in "oude" scouting materialen.
Denk je er over om je oude spullen weg te doen, neem dan s.v.p. contact op.