Rang
onderscheidingstekens
N.P.O. 1911 – 1915
Bij de Nederlandsche
Padvinders Organisatie (N.P.O.) droegen de patrouilleleiders voorop de hoed een
zilverkleurige lelie (48 x
De ass. patrouilleleiders
droegen het zelfde hoedinsigne, maar in een kleiner model (lelie 38 x
De troepleider had
op de hoed een goudkleurige lelie (28 x
Het hoofdbestuur
droeg de zelfde lelie, maar dan zonder rozet.
Als burgerinsigne
werd een steekspeld (19 x
Voor de troepleider
was dat een verzilverde lelie met een groen lint (N.P.O) en voor de ass.
troepleider met een paars lint.
Voor leden van het
Plaatselijk Comité was er een effen vergulde lelie en voor de Hoofdcommissaris
een witte lelie met een groen lint.
N.P.B. 1911 - 1915
Leiders bij de
Nederlandsche Padvinders Bond (N.P.B.) droegen een goud geborduurd anker op de
schouder.
Troepleiders hadden
daarbij een groene kokarde op de hoed, ass. troepleiders een oranje kokarde,
terwijl de hoofdleiders in plaats van een kokarde een ster op de hoed hadden.
N.P.V. 1915 – 1973
Toen
in 1915 door toedoen van Prins Hendrik de N.P.O en de N.P.B. fuseerden tot de
Nederlandsche Padvinders moesten de onderscheidingstekens worden aangepast. Bij de hoedlelie’s voor de P.L. en A.P.L vervielen de letters N.P.O onder de lelie. De P.L. kreeg een oranje bandje om de linker boven arm en de A.P.L. een groen bandje. Tot de vier verenigingen in 1973 fuseerden is deze hoedlelie in diverse varianten in gebruik gebleven. |
|
De
Hopman droeg een groene das en op de linkerzijde van de hoed een zilverkleurige
lelie, met daaronder een lint met “Waakt”, op een groene rozet.
|
Een Vaandrig, had een
paarse das en links op de hoed ook de lelie met lint maar dan op een oranje
rozet. In 1925 werd deze vervangen door een paarse. |
De tweede Vaandrig droeg de lelie met lint, evenals de
patrouilleleiders, voorop de hoed en een rood bandje om de linkerbovenarm. Een Districtscommissaris droeg een zwarte das en de lelie met lint op een rode rozet. |
|
Na de komst van de welpen en de voortrekkers zijn in 1927 de
onderscheidingstekens aangepast. Bij de welpen kreeg de gids twee gele bandjes
om de linkerbovenarm en de helper één.
|
Welpenleidsters kregen voorop de hoed een ronde metalen groen
geëmailleerde hoedplaat met wolvenkop en de assistenten een rood
geëmailleerde hoedplaat. Deze hoedplaten zijn in verschillende varianten tot de fusie in
1973 gedragen. |
De bandjes om de linkerbovenarm bij de P.L. en de A.P.L. zijn
vervangen door respectievelijk twee en één wit bandje op de linker borstzak.
Een senior patrouilleleider droeg drie witte bandjes. De bandjes bleven tot de
fusie in gebruik.
Ook bij de verkennersleiding veranderde het één en ander. De
lelie met het lint “Waakt” werd vervangen door een rond insigne met lelie en
lint, voor de Hopman op een groene rozet en voor de Vaandrig op een rode
rozet. In het lint stond “N.P.V.” in plaats van “Waakt”. Ook droeg de leiding niet meer een speciale kleur das maar zij droegen, evenals de rest van de groep, de groepsdas. In plaats daarvan kregen zij linten aan de linkerschouder. De Hopman zes groene linten en de Vaandrigs zes rode linten. |
|
Bij de voortrekkers kreeg de Pl.L. twee rode bandjes op de linker
borstzak en de A.Pl.L. één.
De voortrekkersleiding had de zelfde onderscheidingstekens als de
verkennersleiding.
De Districtscommissaris droeg het N.P.V insigne op een paarse
rozet en de Hoofdkwartierscommmissaris een roze rozet. Beiden droegen zij een
zwarte das. De Hoofdcommissaris had een witte rozet onder het N.P.V.-insigne. |
|
|
In 1929 kwam in plaats van de zijden rozet een metalen
achtergrond in de zelfde kleuren als de rozet. De groepsleider had een groen/witte
rand en witte schouderlinten. Alle commissarissen kregen een paarse rand en
de daskleuren vervielen. Bij voortrekkersleiding kwamen de letters V.T. in de lelie. De Hoofdverkenner droeg een N.P.V. insigne met witte rand. |
De ronde achtergrond werd in 1934 vervangen door een pluim van
paardenhaar in de zelfde kleuren als de metalen achtergrond. Alleen bij de Hoofdverkenner werd de witte rand een
geel/groen/rode pluim. |
|
|
Leiding en commissarissen van zeeverkenners kregen een speciaal
petinsigne met de lelie in de zelfde kleuren als de landverkenners.
Aanvankelijk met N.P.V. in het lint en later Weest Paraat. |
|
|
Een groepsgeestelijke droeg een stoffen insigne met een geel
kruis waarin een lelie op groene achtergrond. |
|
Ook ereleiders kregen
een insigne, zij droegen op de rechterborstzak een rond met zilverdraad
geborduurd stoffen insigne. Voor welpenleiding met een wolvenkop en voor de
overige leiding met lelie en lint. |
|
Tot 1949 bleven deze onderscheidingstekens ongewijzigd.
Commissarissen kregen toen een paars/witte pluim, Hoofdkwartiers- en Ass Hoofdkwartierscommissarissen
droegen een gele pluim en de Koninklijk Commissaris een gouden hoedinsigne met
geel/rood/groene pluim. Eind vijftiger jaren werd het paardenhaar vervangen
door nylon.
|
In 1957 kwamen er een aantal rangen bij. De districts-welpenleid(st)er
had een witte wolvenkop en de districts- verkennersleider een witte pluim. De onderdistrictscommissaris en ass. districtscommissaris
kregen een paars/witte pluim en de districtscommissaris een paars/gele. De Deputy Camp Chief (hoofd Gilwell training) en zijn assistent
droegen een blauwe pluim. |
Tevens kwamen er voor de Luchtverkenners evenals bij de
zeeverkenners petemblemen in de bekende kleuren. Alleen hadden deze emblemen
een zogenaamd “landingsgestel”. |
|
K.V. 1934
– 1973
Bij de Katholieke Verkenners werden de zelfde
onderscheidingstekens gedragen als bij de N.P.V., op enkele uitzonderingen na.
|
In 1948 had de K.V., in tegenstelling tot de N.P.V., een districtscommissaris
en een ass. districtscommissaris. Zij droegen een hoedinsigne met een witte
pluim. In 1957, toen deze rangen bij de N.P.V. ook weer in gebruik kwamen,
zijn deze ook paars/wit geworden. Ook kende men bij de K.V een Diocesaan
Commissaris met assistent. Deze droegen resp. een paars/gele en een paarse
pluim. De paars/gele pluim is ook in 1957 vervallen en vanaf dat moment bleef
alleen de paarse in gebruik bij de
Diocesaan Commissaris. |
P.V.N.
1933 – 1938
|
De Padvinders Vereeniging Nederland, die zich in 1933
afscheidde van de N.P.V. en in 1938 weer in de moederschoot terugkeerde, had
enigszins afwijkende insignes. De wolvenkop op de hoedplaat van de
Welpenleiding is breder, de houder van de hoedpuim bij de Verkenners was
anders, bij de lelie ontbreekt de onderkant en in het lint staat “Waakt”. De
kleuren van de hoedplaten en de pluimen waren de zelfde als bij de N.P.V. |
|
N.M.G.
1916 – 1933
Bij het Nederlandsch Meisjes Gilde had de hoofdkabouter twee bruine
bandjes en de helpster één bruin bandje om de linker bovenarm.
|
De kabouterleidster droeg een uilenkop op de das en de ass.
kabouterleidster een compleet uiltje, eveneens op de das. |
|
Rondeleidsters kregen een oranje bandje om de rechter bovenarm
terwijl de ass. rondeleidsters om de rechter bovenarm een blauw bandje droegen.
|
Padvindstersleidsters
droegen een broche van twee zilveren achtpuntige sterren met daaronder “Padvindster”
op de knoop van de das. De punten van de ster symboliseerde de acht artikelen
van de wet. De ass. padvindstersleidsters hadden op
de das het Gildespeldje en boven de linker borstzak een donkerblauw insigne
met de letters A.L. in lichtblauw. |
|
Hoofdleidsters mochten op de das een verguld zilveren ster met
daaronder “Padvindster” dragen. |
|
]
Leidsters die aan bepaalde voorwaarden hadden
voldaan mochten een leidstersspel dragen.
Kabouterleidster droegen op de das een
|
Padvindsters- en pionierleidsters hadden op
hun das een Leidsters die ook de kampcursus hadden gevolgd
mochten een |
|
Pioniers en de pioniersleiding hadden de zelfde
onderscheidingstekens als de padvindsters en hun leiding.
De Districtcommisaresse
had twee verguld zilveren sterren met daaronder “Padvindster’.
N.P.G.
1933 – 1973
In 1933 werd de
verenigingsnaam van het N.M.G. gewijzigd in N.P.G. (Nederlandsch Padvindsters
Gilde)
|
De bandjes van de hoofdkabouter en helpster werden geel. Kabouterleidsters kregen een donkerbruine stropdas en een donkerbruine kokarde op het opgeklapte deel van de hoed, de uilenkop op de das en het gildespeldje op de klep van de rechter borstzak. De ass. kabouterleidster kreeg een gele stropdas met uilenspeld, een kabouterspeld op de hoed en eveneens een gildespeld op de rechterborstzak. . |
|
Padvindstersleidsters
droegen op hun hoed een donkerblauwe kokarde en een blauwe stropdas met gildespeld.
Assistent leidsters droegen een gildespeld op de hoed, eveneens een blauwe
stropdas met gildespeld en boven de linker borstzak het insigne AL. |
|
Leidsters bij de pioniers hadden om de voet van de donkerblauwe kokarde
een donkerrood bandje en een terracotta stropdas met gildespeld. De assistenten
hadden in plaats van de blauwe- een terracotta stropdas met Gildespeld en op
het insigne assistent de letters AL in rood geborduurd.
|
Doordat in 1936 de internationale padvindsterswet werd
aangenomen en daardoor van acht naar tien artikelen ging, moest de
padvindstersspeld (Gildespeld) aangepast worden. De achtpuntige ster, die de
artikelen van de wet symboliseerde, werd een tien puntige ster. |
De gele bandjes bij de hoofdkabouter en de helpster gingen in
1947 van de linker naar de rechter bovenarm.
De leidsters bij zowel de kabouters als de padvindsters en de
pioniers kregen op beide schouderpassanten twee blauwe streepjes en de
assistenten één. Bovendien verviel bij de ass. padvindster en pionierleidster
het A.L insigne.
In 1949 werd de hoed afgeschaft en kwam er een muts voor in de
plaats, een soort veldmuts met een donkerblauw insigne met Gilde-embleem. Bij
leidsters en assistenten zat er een blauwe bies om de rand van de klep. Leidsters die als padvindster de blauwe koorden hadden gehaald mochten een mutsembleem met een blauw randje dragen. |
|
Na de vernieuwing van het uniform in vijftiger jaren werden ook de
onderscheidingstekens aangepast. De bandjes op de epauletten vervielen.
De
kabouterleidsters gingen hun uilenkop en uilenspeldje rechts op de blouse
dragen.
|
Padvindsters- en pioniersleidsters kregen rechts op de blouse
een blauw geëmailleerd speldje met twee klimopblaadjes en de ass. leidsters
een speldje met één klimopblaadje. |
|
N.G.B /
N.G. 1945 – 1973
Padvinderij voor de Katholieke meisjes begon pas na de tweede wereldoorlog.
Eerst onder de naam Nederlandse Gidsen Beweging, later werd het Nederlandse
Gidsen
Subgroepleidsters en hun assistenten, bij zowel de kabouters,
gidsen en pioniersters,droegen de zelfde onderscheidingstekens als bij het
N.P.G.
|
Alle leidsters hadden op hun hoed een hoedspeld, goudkleurig
krukkenkruis met geëmailleerd klaverblad. Door kabouterleidsters en assistenten werden tot 1957 de uilenkop en het uiltje op de das gedragen. |
Na de vernieuwing van het uniform kreeg de hoedspeld een
zilverkleurig krukkenkruis en werd een baretspeld. Bij de kabouterleiding ging de uilenkop en het uiltje naar de linker borstzak. |
|
|
Voor gidsenleidsters was er een dasring die boven de knoop van
de das werd gedragen. Een Pionierstersleiding droeg de zelfde dasring maar met een rode
ondergrond. |
Groepsleidsters waren te herkennen aan een geëmailleerd balkje,
geel/blauw /rood. De districtscommissaresse had een zilverkleurig balkje en
de landelijk- of diocaancommisaresse een goudkleurig. |
|
|
In 1957 werd voor kabouterleiding het uiltje en de uilenkop ingeruild
voor een driehoekig geëmailleerd speldje, gele ondergrond met een bruine
hertenkop. Bovendien gingen zij een dasring dragen evenals de gidsen- en
pionierstersleiding, maar met gele ondergrond. |
S.N. na
1973
Na de fusie van het N.P.G., de N.G., de N.P.V. en de K.V. in 1973 werden de onderscheidingstekens voor leiding afgeschaft. Niet veel later gebeurde dit ook met de tekens voor subgroepleid(st)ers.
Pas in 2010 kwamen er voor
de leiding tekens van bevoegdheid, een geel vinkje op een ovaal stoffen
insigne (4.1 x |
|
|
Tevens kwamen er
bevoegdheidtekens voor bivakkeren en kamperen, een zwart vinkje op een tent
en voor de diverse speltakken een rand in de zelfde kleuren als de ondergrond
bij de bevoegdheidtekens. |
Met de spelvernieuwing ter
gelegenheid van het 100 jarig bestaan van Scouting in Nederland in 2011, kwamen
er ook nieuwe insignes (kwalificatie tekens) voor leiding.
De vierkante insignes
met afbeelding van een schootsteek op diverse ondergrond en een oranje rand
hebben een afmeting van Teamleiders explorers
hebben een donkerblauwe ondergrond en begeleiders van explorers en adviseurs
roverscouts een lichtblauwe. |
|
|
Ook kwamen er nieuwe
kwalificatietekens voor kamp/bivak, met afbeelding van een kamphuis en een
tent. Leiding van bevers, welpen en scouts dragen een insigne met lichtblauwe
ondergrond. Voor explorers en roverscouts is er een donkerblauwe ondergrond |
Het museum is altijd
geïnteresseerd in "oude" scouting materialen.
Denk je er over om je oude spullen weg te doen, neem dan s.v.p. contact op.